donderdag 31 maart 2011

Wellington

Wellington is de hoofdstad van Nieuw-Zeeland, maar voelde helemaal niet zo. Het is klein, schattig, schoon en vooral rustig. Zelfs de duiven zagen er gezond uit. Het is omgeven door groene heuvels, waarop witte huisjes staan. M'n hostel paste niet echt in dit beeld: een grote grijze flat van acht verdiepingen, van de Base-keten. Mede-magiër Matt en ik waren de enige van de hele bus die besloten hadden om hier te slapen, de rest van de bus zat in de YHA. Base heeft namelijk de naam de (verdorven) thuishaven te zijn van de 'Big Green Fuck Truck', oftewel de KiwiExperience, een soort Magic-bus, maar dan met vooral 18-jarige Engelsen. Omdat Matt en ik het enigszins gehad hadden met onze nogal saaie, ik bedoel natuurlijk volwassen en rustige, medepassagiers, besloten we gewoon eens voor het goedkopere Base te gaan. En dat was eigenlijk best prima: nette dorms en schoonmakers die de neiging hadden de badkamers te doen nét voordat ik wilde douchen.

In de kelder was er een bar waar het eigenlijk nooit echt losging (waar zijn die Engelsen als je ze nodig hebt?), maar het was er vast gezelliger dan in de woonkamer van de YHA. Zo werd er op zondag een pubquiz georganiseerd, met vragen zoals “Wie is de aanvoerder van de All Blacks?”; punt verloren omdat ik er zeker van was dat dat Dan Carter was. Dan Carter, is hoewel veruit de knapste, helaas níet de aanvoerder; “Is Ninety Mile Beach langer of korter dan negentig mijl?”; mijn gebrek aan rugbykennis gecompenseerd omdat ik heel autistisch wist dat Ninety Mile Beach 64 mijl lang was en we daarvoor een bonuspunt kregen. Mijn toppunt van nutteloze kennis kwam echter naar boven bij de vraag “Hoe lang duurt het orgasme van een varken?” (een half uur). Helaas mocht dit niet baten, want we werden derde. Van de vier.

Wellington schijnt de bijnaam 'Windy Wellington' te hebben. Waarom weet ik niet precies, want toen ik er was, was het namelijk helemaal niet winderig: afgezien van één ochtend was het dagelijks strakblauw. Overdag versleet ik daarom met het zitten in de zon op het balkon, zitten in de zon op het terras van een Belgisch biercafé met een glas Leffe en friet met mayonaise, zitten in de zon aan de boulevard, lopen in de zon door de botanische tuin en winkelen in de zon (waarbij ik onder andere het volgende heb gespot: 1. in de supermarkt: taaitaaipoppen van Albert Heijn, stroopwafels, dubbelzoute drop, beschuit van Bolletje, gevulde koek, roggebrood, speculaas en bokkepootjes, 2. 25 verschillende DVD's van André Rieu in één winkel 3. een grote paardenmagneet in een winkel die 'gifts for men' heette. Met als omschrijving 'for on your car, safe or fridge'. Nou, ik weet wat ik voor vaderdag moet kopen!).

Een ochtend regende het, en besloten Matt en ik daarom naar hét museum van Wellington te gaan: Te Papa. Een soort Naturalis, maar dan op z'n Nieuw-Zeelands. Het meeste interessante was de video van de enigszins moeizame poging om de Kakapo, een inheemse vogel, van uitsterven te redden. Normaal gesproken vind ik deze doelen heel nobel, maar toen ik uit de video begreep dat deze vogel niet kan vliegen en als verdediging daarom maar de tactiek 'stilstaan' gebruikt, vroeg ik me af of dit beest niet allang door Darwin gediskwalificeerd had moeten zijn.

zaterdag 26 maart 2011

Taupo & Waitomo

Een stukje verder naar het zuiden lag Taupo, een klein stadje in een hele mooie omgeving: bergen, meren, watervallen, bossen, noem maar op. De economie van Taupo draait op ongeveer een ding, en dat is skydiven (vroeger heette dat gewoon parachutespringen, maar zoals gewoonlijk klinkt de Engelse term net iets spannender), en dus viel er uit drie verschillende operators te kiezen. Om het makkelijk te maken boden ze allemaal hetzelfde voor exact dezelfde prijs. Uiteindelijk was m'n keus gebaseerd op 1. het feit dat maar één bedrijf wist hoe het was geregeld met de verzekering (niet zo belangrijk als je parachute helemaal niet opent, maar wel handig als je je benen breekt bij een iets te harde landing) 2. datzelfde bedrijf je je eigen soundtrack liet maken voor je DVD. Achteraf bleek dat de DVD van Skydive Taupo ook veruit het beste inelkaargezet was in vergelijking met de twee andere operators.

Toen ik al m'n moed bijelkaargeraapt had om dan ook daadwerkelijk een afspraak te maken, zat ik twee uur later in een limousine naar het vliegveld, samen met een Ierse die ik in het hostel had geronseld. Zij bleek achteraf onwijs irritant te zijn, maar op dat moment was ik blij dat ik iemand had om m'n zenuwen mee te delen. Die zenuwen bestonden vooral uit 1. is het echt slim om van 5 km hoogte uit een vliegtuig te springen als dat niet perse hoeft, 2. opent de parachute wel, 3. zal de parachute wel openen, 4. ik vraag me af of die parachute wel altijd opent en 5. zie ik er goed uit voor de camera. Ik had namelijk besloten voor de volle mep te gaan; een sprong van 5 kilometer hoogte, die van voorbereiding tot nazorg gefilmd werd door degene aan wie je vast zat (de tandemmaster), plus nog een aantal foto's.

Nadat ik zwaargeconcentreerd mijn soundtrack gekozen had en ervan verzekerd was dat die parachute wel zou openen (ze zitten schijnbaar zo in elkaar dat zelfs als je tandemmaster levensmoe is, je toch veilig naar beneden komt: de reserveparachute opent namelijk automatisch indien nodig) en in een sexy overall gehesen was, begon ik er eigenlijk best zin in te krijgen. En juist op dat moment begon het te waaien en werden we terug naar het hostel gestuurd: de grote baas (die alle drie de bedrijven bleek te bezitten) had wegens te veel wind een springverbod ingesteld voor de rest van de dag.

Gelukkig had ik voor de dag erna nog niks gepland en zat ik 's ochtends opnieuw in de limo. Ditmaal met een veel gezelligere partner, een gast uit Engeland waarmee ik dezelfde voorliefde voor The Mighty Boosh en Flight of the Conchords én kleur ogen (limited edition 1985: groenbruingeel) deelde. Zat van al dat wachten, had mijn angst ondertussen plaatsgemaakt voor een (voor anderen wellicht vrij irritante) hyperactieve jaaaaaa-wanneer-gaan-we-nou-mentaliteit. Ik werd (letterlijk) aan Hungo gekoppeld, een Hongaar die al twintig jaar skydiven overleefd had, al zes jaar voor Skydive Taupo werkte en (daardoor) ook nog eens verstaanbaar Engels sprak.

Wellicht door mijn proactieve instelling zaten we als eerste in het vliegtuig, wat dus betekende, besefte ik me later, dat we er als laatste uit zouden gaan. Na twintig minuten luchtklimmen, zuurstofmaskers en een tussenstop op 3 km hoogte waar sommigen uit het vliegtuig stapten, was het dan ein-de-lijk zover. Lepeltje-lepeltje Uri Geller-style (de verkeerde kant op gebogen) stortten we met 200 km/u naar beneden. (Gelukkig heb je in de lucht geen refentiekaders, waardoor het ter aarde storten gewoon voelt alsof je zweeft (met misschien wat harde wind), en schieten je hersens daardoor niet in paniekmodus.) Na meer dan een minuut vrije val en bijna vier kilometer dichter bij aarde, deed de parachute netjes 'plop' en was het nog even rustig van het prachtige uitzicht genieten alvorens, geheel volgens de instructies, redelijk hard op m'n kont te landen.*

Na dat fantastische avontuur was het de volgende dag alweer tijd om te vertrekken. De magische bus zou mij vandaag naar National Park (ja, dat is een plaatsnaam) brengen, via Waitomo. In Waitomo heb je namelijk grotten. In die grotten bevinden zich water en poepende larven. Dat klinkt kut, maar als het water diep genoeg is om in te drijven met een opblaasband en de poepende larven beter bekend staan als glimwormen, heb je ineens een hele leuke toeristische attractie.

Na me weer eens in een wetsuit gehesen te hebben, en dit keer gewapend met een helm, kaplaarzen en rubberband door een weiland gemarcheerd te hebben (heel aparte combinatie), was het de beurt aan 'black water rafting': niet echt rafting, maar meer de Lazy River van het Tikibad, maar dan in het echt. (Voor degenen die niet twee jaar in het bezit van een Duinrell-jaarkaart zijn geweest: op een rubberband relaxen in het donker, terwijl je van de lichtjes (glimwormen) boven je geniet.) Met een glijbaan aan het eind om het af te maken.

Omdat er behalve grotten nauwelijks iets valt te beleven in Waitomo, reed de magische bus verder naar National Park, waar ook niks te beleven viel. Dit kwam echter door het weer: normaal gesproken is National Park de uitvalsbasis voor de Tongariro Crossing, een dagtrek door het vulkanische Tongariro National Park (voor de geeks onder ons: een epische tocht langs Mt. Doom). De weersverwachting was echter erg slecht voor het weekend, en werd de tocht afgeraden. Van National Park bleef niet meer over dan een typische YHA-overnachtingsplek: te veel grijze haren en te weinig te doen voor een iets dat zichzelf een hostel noemt.

*De DVD is erg leuk geworden, maar is zo'n 450 MB en dus (nu nog) te groot om online te zetten. Als ik een manier vind om het bestand te verkleinen, zet ik 'm meteen online.

dinsdag 22 maart 2011

Rotorua

Om over het Noordeiland te verplaatsen, besloot ik met de Magic-bus te reizen. Deze bus is niet heel magisch, maar wel praktisch: het is een backpackersbus die precies op de plaatsen stopte waar ik heen wilde en geeft korting op activiteiten. Je kan zo lang in de plaatsen blijven als je wilt, en als je ermee klaar bent, spring je gewoon op de eerstvolgende bus naar de volgende plek. Onderweg wordt er ook bij bezienswaardigheden gestopt en boekt de chauffeur ook nog eens je hostel voor je.

De chauffeur op de bus van Auckland naar Rotorua heette Adam, en we bleken een gezamenlijke kennis te hebben: zowel hij als Ryan (die me van het vliegveld had opgehaald) hadden voor een reisorganisatie in Europa gewerkt en ze bleken samen een week op Malta vertoefd te hebben. Daarna sliep ik in een dorm met een Duitse jongen die in hetzelfde vliegtuig als ik had gezeten van Cairns naar Auckland (en ook hij had geen vlucht uit Nieuw-Zeeland) en een Welshe gast die dezelfde mensen bleek te kennen als ik. Daar kwamen we ongeveer zo achter:

“[blablabla] ...ik heb een logeeradres iets ten noorden van Palmerston North”
“Oh, in Hunterville?”
“Huh, ja, what the fuck, hoe ken je dat?” [Reden van verbazing: het is een nederzetting met 500 inwoners.]
“Haha, daar heb ik een paar dagen bij vrienden overnacht. Er is echt geen fuck te doen. Maar die gasten ken ik uit Wales, want die werkten daar vorige zomer.”
[Vage bel in hoofd begint te rinkelen] “Eh, heette een van die gasten toevallig Fingers?”
“Ja!”
“Daar ben ik in Londen nog mee uitgeweest naar The Church, want dat is een vriend van een vriend van me. En die was samen met twee andere gasten, voordat ze naar Wales vertrokkken om daar te werken. Schapen scheren enzo.”
[Verbazing over en weer.]

Behalve dat je van Rotorua dus een heel erg ons-kent-ons gevoel krijgt, krijg je er ook een lam reukorgaan van: door de thermische activiteit ruikt het er constant naar rotte eieren. Dat is de mindere kant ervan, de positieve kant is dat je overal (langs de snelweg, in het park, op de golfbaan) pruttelende oersoepjes, bubbelende modderpoeltjes en rokende knikkerpotten hebt, wat mijn National Geographic-hersenkwab erg interessant vond. Daarnaast heb je er ontelbare buitensportactiviteiten en is het de 'Maorihoofstad' van Nieuw-Zeeland, dus heeft het ook nog iets cultureels. Dat heb ik op de volgende manier in twee dagen gecombineerd:

Allereerst ben ik naar een culturele Maori-avond geweest. Toen ik er aankwam bekroop me het gevoel dat ik in een tropische versie van het Archeon was terecht gekomen (nee, dat is niet iets positiefs, mocht je het je afvragen), maar toen het acteergedeelte over was en ze begonnen te zingen en te Hakaën, was het al een stuk beter te pruimen (stiekem was ik best onder de indruk). Als afsluiter kregen we authentiek eten dat in speciale ovens onder de grond was klaargemaakt en superlekker was. Op een of andere manier was ik wel aan een tafel terecht gekomen met alleen maar idioten (een Amerikaanse Amerikaan, Duitse Duitse en een Engelsman waar je plaatsvervangende schaamte van kreeg), maar dat mocht de pret niet drukken.

De volgende dag was het eerst tijd voor een wandeling in het park, iets wat normaal gesproken niet zo spannend is, maar hier toch wel heel cool was vanwege al die borrelende gaten. Na de wandeling werd ik opgehaald om te hydrospeeden (alleen noemen ze het hier river sledging): met een bodyboard de rivier af waar je normaal gesproken in een raft naar beneden gaat. Op de informatiefolder van Magic stond dat het 'awesome family fun' was, maar ik denk dat dat alleen opgaat als je een hekel aan je familie hebt en er zo snel mogelijk vanaf wilt: drie gidsen voor een groep van zes had misschien al een hint moeten zijn, maar het was nogal intens. Als je dan nog eens kramp in je voeten krijgt door je flippers en daardoor de uitleg mist van een stuk nét boven een waterval van zes meter waar je ab-so-luut niet in de buurt moet komen, is het helemaal feest. Schijnbaar moest ik dus kopje onder in plaats van tegen de stroom in te zwemmen, werd ik soort van gelanceerd en ging m'n plank dus bijna die waterval af. Toen we, na slechts een uur in het water, klaar waren en we afgepeigerd (ik was niet de enige die niet zo getalenteerd was) in het busje zaten, was eigenlijk iedereen het er wel over eens dat misschien de omschrijving in de folder ietwat aangepast moest worden (naar zoiets als 'Goede conditie en arm- en beenspieren vereist').

De laatste dag besteedde ik aan mountainbiken. In Rotorua hebben ze mountainbikepaden zoals je pistes in een skigebied hebt: korte routes (rond 2km) die redelijk op elkaar aansluiten met verschillende moeilijkheidsgraden. Omdat ik in m'n eentje in een heel groot bos was, had ik niet zo zin om te verdwalen en bleef het een beetje beperkt tot het babyweitje, maar zelfs de wegen naar die paden waren mountainbike-waardig en dus na een paar uur fietsen, modderbenen en opkomende zadelpijn was ik wel verzadigd.

Vanochtend stond mijn magische bus alweer klaar om me naar de volgende bestemming te brengen (Taupo), maar niet voordat we de Lady Knox Geiser en het Wai-o-Tapu park gezien hadden. De geiser, was, tja, een geiser, wat ik niet heel bijzonder vond, vooral omdat ze elke ochtend om kwart over tien met 300 gram waspoeder geactiveerd werd. Een beetje alsof je de kraan opendraait en er dan intens van geniet dat er water uit de aangesloten tuinslang komt.

Het Wai-o-Tupo-park was dan wel weer heel cool met allerhande kraters gevuld met chemisch uitziend water en modderpoeltjes die me aan de oersoep uit die ene aflevering van Cow & Chicken deed denken. Meer valt er niet echt over te zeggen, een typisch geval van 'je had er bij moeten zijn'. Helaas waren jullie dat niet, maar bekijk gerust de foto's.

ps. Morgen ga ik waarschijnlijk skydiven en ik ben echt poepnerveus.

vrijdag 18 maart 2011

Northland (Auckland - Paihia - Opononi - Auckland)

Ik kwam in het hostel in Auckland op dezelfde dag aan als een aantal andere mensen, en zoals dat hier gaat, heb je meestal dan ook dezelfde plannen. Zo bleek dat we allemaal naar de Bay of Islands in het noorden van Nieuw-Zeeland wilden. Eerst waren we van plan een tourbus te nemen, totdat (uiteraard) ik met het zeer heldere idee kwam om gewoon een auto te huren.

Dus een dag later waren we de trotse tijdelijke bezitters van een Ford stationwagen, die we voor de spotprijs van $245 meekregen, omgerekend €35 per dag per persoon. De slimme lezers onder jullie hadden daaruit kunnen afleiden dat er dan vijf mensen in die auto moesten zitten. Dit waren behalve mijzelf wijsneus Hannah (18, Engeland), rechten-gestudeerd-maar-ambulancebroeder Lorenz (26, Oostenrijk), het-maakt-me-allemaal-niet-zo-uit-en-stiekem-snap-ik-het-ook-niet-zo-goed Keith (29, Schotland) en moederkloek Caroline (30, Engeland).

Caroline had de avond ervoor grondig research gedaan en wist dus precies waar we heen moesten. Gelukkig heb je, als je eenmaal buiten Auckland bent, ook niet zo veel keus. Je gaat noord of zuid de snelweg op. Deze snelweg bestaat rond Auckland nog wel uit drie banen, maar na een half uurtje rijden lijkt die snelweg nog het meest op een hele lange versie van de Katwijkseweg (voor de lezers in Wassenaar eo) of de S102 naar Spaarnwoude (voor Amsterdam eo): een eenbaansweg dus. Soms verandert deze weg in een hoofdstraat van een of andere nederzetting, en soms in een kronkelige alpenweg door heuvels en bos.

Op onze weg kwamen we in een dorp aan waar de openbare wc's waren ontworpen door een Oostenrijker (Hundertwasser), dus kon Lorenz het niet voorbij laten gaan daar een (plas)pauze te maken. Ik kan iedereen trouwens aanraden Oostenrijks ambulancepersoneel op je trip mee te nemen: het rijden schiet altijd op, zelfs op een bergweg met grind, en als er iets verkeerd gaat heb je gelijk iemand die je eerste hulp kan verlenen.

Onze eerste échte bestemming was het tropisch klinkende Paihia. (Ik schat dat 90% van alle plaatsnamen hier in het Maori zijn, dus alhoewel je in een land zit waar je de taal spreekt, de plaatsnamen uitspreken lukt dus niet. Oefen maar even: Whangarei (Fanga-réé-ie), Kawakawa, Urupukapuka, Opononi, Waipoua.) Dit was gelijk onze overnachtingsplaats, dus nadat we ingechikd hadden in het hostel dat Caroline geregeld had, was het tijd om te beslissen welke activiteiten we gingen doen, iets dat een hele tijd duurt als je met z'n vijven bent, vooral als er op een of andere manier een achttienjarige in je groep is terecht gekomen die eigenlijk nauwelijks geld heeft, én alles beter weet.

Na veel overleg besloten we pas de volgende dag een boottocht te doen, en de overgebleven tijd van die dag te besteden aan het zwemmen bij een waterval en het bekijken van het Treaty House (plek waar de Maori's en Europeanen voor samenwerking tekenden). De waterval bleek kut en je mocht er ook al niet zwemmen, en het Treaty House was verborgen achter een receptie die gesloten was. Daarna kregen we het ook nog voor elkaar om de veerpont te missen, maar al met al was het toch een hele leuke middag.

De volgende dag was het dus tijd voor de boottocht naar het 'islands' gedeelte van de 'bay of islands'. Het was even wennen dat het niet gericht was op backpackers, maar op toeristen in het algemeen, waardoor we op de boot gelijk een aanvaring hadden met bejaarden die niet voor ons op wilden schuiven. Gelukkig was de boeg van de boot verboden toegang voor kunstheupen, pacemakers en luiers en konden we daar wel ongestoord van de dolfijnen en het uitzicht genieten.

Na de boottocht was het weer terug de auto in, maar niet voordat we wat plaatselijke tips voor onderweg van een local hadden gekregen. Daardoor kwamen we uit bij zowel een verborgen, ontoeristische en vrij krakkemikkige thermisch bron en een Zwitser die een wandelroute in z'n achtertuin had aangelegd waar we voor het luttele bedrag van $10 in mochten wandelen. Door de onderhandelingstechnieken van onze Oostenrijker mochten we voor het gereduceerde tarief van $5 naar binnen.

Aan het eind van de dag kwamen we aan bij ons hostel, en bleken we de enige gasten te zijn. Dit was niet zo vreemd want het lag in the middle of nowhere op de top van een heuvel en werd het vooral gebruikt door wandelaars. Ook hier keek de eigenaresse enigszins bezorgd naar de jongelui die kwamen overnachten, en vooral naar onze tree Carlsberg die uit de auto kwam. Wat ze niet zag is dat we gezamenlijk spaghetti kookten, we Keith daarbij ook kookles gaven (“Hoe kook je pasta?”, “Moet ik de paprika schillen?”) en we om elf uur allemaal voor pampus lagen. De gegroepeerde bierflesjes hadden we alleen in de vensterbank neergezet zodat we konden zien hoeveel we per persoon gedronken hadden, en dus hoeveel dollars we elkaar verschuldigd waren.

De laatste dag van onze trip mocht ik rijden, en onze eerste halte was de Tane Mahuta, een hele grote boom. Een 'hele grote boom' vonden we vooraf niet heel interessant klinken, maar omdat ie naast de bosweg, pardon, snelweg lag, besloten we toch maar te gaan kijken. We moesten allemaal toegeven dat we het onderschat hadden, want de grote boom was echt een Mega Fucking Super Reuzereuze Boom, die tussen allemaal normale boompjes stond, en dat zag er heel vet uit.

Na een picknick ergens bij een infocentrum aan het eind van een grindpad, pardon, afslag, moesten we nog een stuk terugrijden naar Auckland, dat we via verschillende binnen-, buiten-, en eenmaal in Auckland omwegen, deden. Dit keer konden we het echt niet opbrengen om te koken, en werkten we dus lekker wat fastfood naar binnen. Een feest van herkenning voor Keith, maar weer een heel bijzondere ervaring voor Hannah, want die had al zeven jaar geen hamburger met nepkaas gegeten.

zondag 13 maart 2011

Cairns -> Auckland

Voor Cairns heb je minstens drie dagen nodig: één om te duiken of snorkelen op het Great Barrier Reef, en twee om een trip te maken naar Cape Tribulation, een dorp in een regenwoud, nog verder noord.

Doordat ik een dag later aangekomen was dan gepland, en nog maar twee dagen had, moest ik een keuze maken tussen deze twee activiteiten. Ik koos voor het snorkelen, aangezien ik van meerdere mensen had gehoord dat dat echt helemaal toppiejoppie wow machtig prachtig was, en een stuk beter dan de Whitsundays. Nou hadden die al een flinke indruk op me gemaakt, dus ik had hoge verwachtingen. Na de zware taak van het uitkiezen van een boot, zat ik uiteindelijk op de Ocean Freedom naar de duikspot. Helaas was het in Cairns volop regenseizoen, en behalve dat het daardoor 24/7 als de tropentuin van Burger's Zoo voelt, regent het ook heel veel (duh). Deze regen zorgt ervoor dat er zich algen in het water ontwikkelen, en dus zag het koraalrif er deze keer uit als een aquarium in een Chinees restaurant wat hoognodig schoongemaakt moet worden (het aquarium, niet het restaurant) – alles zag groen. Een flinke tegenvaller dus, vooral ook omdat het koraal er al niet al te florissant bij stond na de recente overstromingen (zoet water en koraal zijn geen vrienden). Om het geheel nog eens af te maken zat ik op een boot vol Duitsers, die het nodig vonden ook Duits tegen mij te praten – je weet wel dat onbehaaglijke gevoel wat je krijgt als een Duitser je op straat in het Duits aanspreekt, omdat die er gewoon vanuit gaat dat je dat kan – en dat in een Engelstalig land.

Een dag later kwam ik erachter dat trips naar Cape Tribulation nauwelijks te doen waren, toen ik me weer eens met de Duitse bikerchicks op dezelfde plek bevond. Zij hadden geprobeerd met de camper erheen te rijden maar waren halverwege omgedraaid omdat het niet meer ging (en dat wil wat zeggen, zij zijn de enige waarvan ik weet dat het hun gelukt is in de afgelopen week überhaupt vanuit het zuiden naar Cairns te rijden, en heel West Australië rond te reizen terwijl er maar één een rijbewijs heeft, en oh ja, ze zijn 19. Trouwens, de Greyhound van Townsville naar Cairns rijdt op het moment nog steeds niet).

Wat fijn was, was dat het hostel vlak bij het vliegveld lag, én de onwijze homo van de huisbar heel toevallig op dezelfde vlucht als ik zat. Ook was hij (net zoals ik zoals als de meeste mensen wel weten) van het op tijd vertrekken en waren we ruim op tijd op het vliegveld. En gelukkig maar, want anders zou ik dit nu niet vanuit Nieuw- Zeeland typen. Het ging namelijk zo tijdens de incheck:
“Heb je een visum of een vlucht terug vanuit Nieuw-Zeeland?”
“Nee, ik heb geen visum nodig.”
“Nee je hebt geen visum nodig om het land in te gaan als toerist, maar wel een ticket terug.”
“Kut.”

Gelukkig had het vliegveld draadloos internet, (maar mijn computer natuurlijk geen batterij, dus was het eerst nog rondrennen voor een stopcontact) en heb ik nu een ticket van Christchurch naar Brisbane (die was het goedkoopst, €59) waar ik waarschijnlijk niks mee zal doen, omdat ik waarschijnlijk m'n werkvisum voor die tijd zal aanvragen. Maar goed, het heeft me in het vliegtuig gekregen, al was het nog even spannend omdat de vliegmaatschappij een uitgeprint bewijs moest hebben, ik geen mobiele printer bezit, en daarna mijn visum om Australië terug in te komen een foutmelding in de computer bleef geven. Gelukkig had ik ergens een printje waarop stond dat die toch écht geldig was tot halverwege december, en kwam ik precies bij de gate aan toen het boarden begon. Prima gepland dus. (Intussen heb ik al meerdere mensen gesproken die hetzelfde onverwachtse probleem hadden, verbeterpuntje voor de afdeling communicatie van de Nieuw-Zeelandse immigratiedienst.)

Na een vlucht naar Brisbane met de hostelhomo (die de vlucht doorbracht door een contactadvertentie van het kotszakje te maken), had ik daar de overstap naar Auckland. Ik was al ingecheckt en had m'n boardingpas, dus hoefde ik slechts van de nationale naar de internationale terminal te gaan, die verbonden waren met een trein... die wel elk half uur reed. Dus onthoud: als je ooit in Brisbane moet overstappen, neem de tijd.

Gelukkig verliep alles soepel en kwam ik gewoon in Auckland aan, iets wat 's ochtends niet echt meer in mijn verwachtingspatroon had gelegen. Dit was trouwens wel na de biochemische check waar mijn wandelschoenen grondig werd ontdaan van alle aarde door een meneer met latex handschoenen. (“Waar heb je deze voor het laatst aangehad? Wanneer?”) De controle bij aankomst in Nieuw-Zeeland is echt verschrikkelijk streng: alle tassen worden gescand, elke appel moet je aangeven, net zoals het feit of je de laatste dertig dagen in een bos bent geweest.

Gelukkig kon ik na al dit gedoe relaxen, want ik werd (net zoals bij aankomst in Australië) opgehaald. Dit keer door Ryan, een vriend van Brian, die ik ook uit Londen ken. Hij woont al zijn hele leven al in Auckland en is ook nog eens reisleider, dus hij kon me precies vertellen wat wel en niet de moeite waard is, om me vervolgens naar een heel cool uitkijkpunt bij een uitgestorven vulkaan te rijden.

woensdag 9 maart 2011

Cairns Townsville

In Townsville was echt geen zak te doen. Het was er doodsaai. Het beste vermaak was er mensen kijken in het centrum: bogans* en dronken Aboriginals. Waarom ik er dan zat? Niet vanwege sociologisch onderzoek, maar omdat de bus naar Cairns er strandde: iets ten noorden van Townsville stroomde de Tully over de snelweg, waardoor de bus er dus niet meer overheen kon.

Een voordeel van dit antipodale Lelystad was dat ze een normaal geprijsde supermarkt hadden (de laatste op mijn route was in Noosa) en ik ook nog eens tijd had om te koken, omdat ik toch niks beters te doen had. Door de bizar hoge prijzen en schamele keukens, had ik de afgelopen tijd nauwelijks gezond kunnen eten en waarschijnlijk mede daardoor een flinke verkoudheid opgelopen (of misschien waren het de eerste tekenen van scheurbuik). Na twee dagen noedels met sambal, twee stronken broccoli, twee wortels, uien, een bak tomaten, plus nog fruitsap, een bak aardbeien, drie kiwi's, heel veel slaap en een prima film (Changement Bureau, voor liefhebbers van The Matrix en Inception), voelde ik me al een stuk beter. Het enige blijvende probleem was die overenthousiast stromende rivier die nog steeds mijn weg blokkeerde. Na veel getwijfel, maar uiteindelijk geholpen door de enorme doodsheid van deze metropool en Greyhound die geen garanties kon geven voor de eerstvolgende bus naar Cairns, besloot ik dan maar wat extra geld uit te geven voor een vlucht naar Cairns, zodat ik ook zeker wist dat ik mijn vlucht naar Nieuw Zeeland op zaterdag zou halen.

* Tokkies, chavs, hillbillies...

maandag 7 maart 2011

Airlie Beach & Whitsundays

Ik schreef al eerder dat Whitsundays een van de twee topattracties van de oostkust was. De Whitsundays bestaan uit 74 eilanden vlak voor de kust, waar je met een bizar grote keus aan boten heen en langs kan varen. De boten hebben allemaal hun eigen publiek en extra's, dus het vergt nog wat research om de goede boot uit te kiezen. Sydney Stevo had me er van overtuigd dat ik niet de Clipper (partyboot met meer dan 50 mensen), niet de Avatar (gewoon een stomme boot) of de Boomerang, Broomstick, Samurai, Spank Me of Wings 3 moest nemen, maar de Apollo. De Apollo had namelijk de Sydney – Hobartrace gewonnen, een supersnelle zeilboot dus. Hij vertelde me er niet bij dat dat in 1985 was, daar kwam ik pas later achter. Dit mocht de pret niet drukken, want behalve dat het een snelle boot was, kreeg ik een gratis duikles, duurde de trip drie dagen in plaats van de gangbare 2,5, en (dit stond niet in de brochure) werd je er constant volgestopt met onwijs lekker eten (cake, nacho's, steak en English breakfast).

De groep bestond uit ongeveer twintig Europeanen, wat het erg relaxed maakte, zelfs de Duitsers waren soms best gezellig. De boot was kleiner dan gedacht, maar had toch nog genoeg bedden, en behalve een keuken ook nog twee 'badkamers' (een wc met wastafel, waar een tuinslang aan hing die je als douche kon gebruiken). Er was ons verteld dat het water uit alle kranen gedronken kon worden, maar achteraf weet ik niet of ik dat nou goed begrepen had, want uit een van de kranen kwam water wat verdacht veel smaakte naar hoe de motor van de boot rook, echt heel vies. Ik was bang dat als dit het drinkwater was, ik de komende drie dagen constant dronken zou zijn, aangezien mijn enige andere drank op de boot een zak Goon was. Gelukkig bleek het water uit alle andere kranen wel normaal te smaken.

Tijdens de driedaagse zeiltocht kregen we volop de kans om te snorkelen en te duiken. Je hoefde geen duikbrevet te hebben om met perslucht te duiken, en dus zwom ook ik al snel in een aquarium van een Chinees restaurant, maar dan groter. Ik was behoorlijk onder de indruk aangezien ik zoiets nog nooit gezien had, maar daardoor weet ik ook niet zo goed wat ik nou gezien heb: heel veel (groot) koraal, heel veel gekleurde vissen en een extreem grote vis (1,20 bij 0,70m ofzo) die Elvis bleek te heten. Elke keer als je het water in ging, moest je een 'stinger suit' aan, een soort wetsuit die je beschermt tegen kwallen (de Irukandji-kwal is 1 cm³, en dus heel wat kleiner dan de rifhaaien en pijlstaartroggen die je af en toe langs zag zwemmen, maar veel gevaarlijker: een beet kan er voor zorgen dat je binnen twintig minuten stopt met ademen), dus als je je afvraagt waarom ik een zwarte laklegging aanheb in de foto's – daarom.

Die foto is trouwens genomen op Whitehaven Beach, een strand met verschrikkelijk puur zand (98% silica), waarmee je heel goed je gezicht kan scrubben, je zilveren sieraden kan poetsen, of je camera kan mollen. De mijne lijkt het overleefd te hebben, en dat was maar goed ook, want op het strand kwam ik m'n Duitse bikerchicks tegen, die ongeveer hetzelfde plan leken te hebben voor de komende week. Toen we telefoonnummers wilden uitwisselen, maar geen pen en papier hadden, stond ik versteld van onze praktische aanpak: “Ik schrijf gewoon je nummer in het zand en maak er een foto van.” “Ja, of je maakt gewoon een filmpje terwijl ik het nummer zeg.” “Oh ja.”

De laatste dag op de boot begon met een plaatselijke stormpje, de ultieme situatie om de zeilboot tot zijn recht te laten komen, dacht ik, vooral omdat de vorige twee dagen zo goed als windstil waren geweest en we niet echt hadden kunnen zeilen. Op een of andere manier dacht de crew daar anders over en hesen we pas de zeilen na een zwempauze (in de regen, lekker warm, het zeewater was zo'n 27 graden) en nadat we uit de storm waren en de wind alweer was gaan liggen. Van de racecapaciteit van de boot heb ik dus helaas weinig gezien.

Eenmaal terug in Airlie Beach was het een feest van herkenning: ik heb gemerkt dat hoe langer je op weg bent aan de oostkust, hoe meer bekenden je tegenkomt, omdat de groep backpackers op zich niet heel groot is, en vooral in het noorden het aantal te bezoeken plaatsen en beschikbare hostels aanzienlijk afneemt. Dus behalve mijn nieuwe kennissen van de boot, kwam ik ook nog een hele hoop mensen uit Rainbow Beach, Noosa en Agnes Water tegen, en daarnaast nog een aantal mensen waarvan ik wist dat ik ze eerder gezien had, maar geen idee had wanneer dan.

woensdag 2 maart 2011

Agnes Water & 1770

Om van Fraser Island/Rainbow Beach naar de volgende grote attractie, Airlie Beach/de Whitsundays (nabij het Great Barrier Reef) te komen, moet je heel ver rijden, door heel weinig interessants. Een rit met de Greyhound doet er minstens 15 uur over, geen fijn vooruitzicht, en in mijn geval vooral heel onnodig, omdat mijn zeilboot pas over vijf dagen vertrok. Van andere reizigers had ik gehoord dat Agnes Water en de aangrenzende nederzetting Town of 1770, zo halverwege op de route, wel een leuke plaats was om wat tijd door te brengen.

Agnes Water was nog kleiner dan Rainbow Beach en had niet eens een hoofdstraat, maar alleen een blok winkels op een kruising. Het hostel was gelukkig echt heel fijn, met een tropische tuin met hangmatten en een keuken die vier keer per dag grondig werd schoongemaakt. Dé attractie van Agnes Water was Scooteroo, een campy, over the top, het-lijken-net-motoren, scootertour. Voorafgaand aan de drie uur durende trip werd je uitgedost in een leren jack met vlammen, helm met vlammen en plaktattoos (heel-moeilijke-verwijderbare-jezus-ik-loop-voor-lul-plaktattoos, bleek later), terwijl op de achtergrond Bon Jovi and Bryan Adams het geheel afmaakten.

Om te mogen rijden hoefde je alleen een rijbewijs te hebben, dus geen motorbewijs, want het waren immers scooters. Maar net zoals bij de kanotrips zonder gids en uitelkaarvallende 4WD's, waren de regels hier niet zo streng en bleken het scooters te zijn die makkelijk 80 km/u haalden. (Steeds terugkerende gedachte: “Oeh, ik kan hiermee gewoon op de Ring Amsterdam rijden”.) Nadat ik de kneus voor mij, die waarschijnlijk nooit geleerd had te fietsen, dus niet kon balanceren en niet harder dan 40 durfde, eindelijk mocht inhalen, was het dan ook vol gas, samen met m'n nieuwe Deense en (eindelijk!) toffe Duitse motor-, ehm, scootergangleden, waarvan er een helemaal geen rijbewijs had (“Maar dat heb je nooit tegen ons gezegd, dus wij weten dat niet. Je spreekt alleen Duits en dat verstaan we niet. Oké? Oké.”, aldus de bendeleider, ehm, tourguide).