donderdag 28 april 2011

Milford Sound & Queenstown (2)

Milford Sound ligt gok ik zo'n 70 km hemelsbreed van Queenstown af, maar je doet er vier uur over om er te komen, omdat er van die verdomde bergen tussen liggen. Verdomd mooie bergen, dat wel. Dat is dan ook bijna het enige wat er op de weg naar en in Milford Sound te zien is. Ook valt er niet veel te horen, ondanks de naam. Een sound is namelijk een soort fjord, maar dan net iets anders waar (volgens Wikipedia, dus waar) geen Nederlandse vertaling voor is (doodlopende zeestraat lijkt me nog het meest geschikt). Gelukkig hebben ze het om het ons makkelijk te maken, eigenlijk verkeerd benoemd en is de sound tóch een gewoon een fjord.

In Milford Sound regent het gemiddeld 182 dagen per jaar, maar niet toen wij (nog steeds Annabelle en ik) er waren. Het had de nacht ervoor wel gesneeuwd, waardoor ik in de bus even Children van Robert Miles op moest zetten om helemaal van het uitzicht te kunnen genieten. In de bus zat ook een Braziliaan die nog nooit sneeuw had gezien, dus toen we een van de vele fotostops maakten, was hij druk bezig sneeuwballen te maken van de 2 centimeter sneeuw die langs de weg lag.

Eenmaal in Milford zelf aangekomen gingen we de boot op om de fjord zelf te bekijken. Dat was erg mooi, maar weer eens zo'n ervaring waar eigenlijk niet zo veel over te vertellen valt. Dus ik kan hier wel een heel verhaal over strakblauwe luchten, watervallen, dolfijnen en zeehonden op gaan hangen, maar misschien is het interessanter om gewoon naar de foto's te kijken.

De volgende dag werd het alweer niet uitslapen, want vandaag gingen we (alweer samen) canyoningen. We hadden besloten de Routeburn-canyon te doen. Dit was de canyon voor gevorderden en dus zaten we in een groep met gespierde mannen en brandweervrouwen. Het zou een frisse dag worden, want toen we erheen reden, zag de gids dat de waterval die de canyon voedt, bevroren was. We werden dan ook helemaal halal ingepakt, inclusief mutsjes, voordat we onderstebovenachterstevoren van een rots werden afgeduwd. Na drie uur springen (“in het blauwe water, op je kont landen, het is er twee meter diep, níet springen, gewoon stappen anders land je op die rots”), abseilen en bibberen (het was toch best koud) waren we terug in de bus naar Queenstown.

Om de dag nog goed af te sluiten gingen we naar de Cowboybar (beetje verwarrend, aangezien we de Buffalo Bar de Cowboybar noemden, totdat we erachter kwamen dat er dus echt een Cowboybar was), waar ze zadels als barkrukken hadden, een Harrie de Hengst in de hoek hadden staan en Garth Brooks op vol volume draaiden. Ze hadden er ook een sjoelbak staan, maar die was anders dan de Nederlandse versie: het zag er, om in cowboytermen te blijven, niet uit als een schapenverdeelstation, maar meer als een ondergesneeuwd polderweiland met een sloot eromheen: een lange tafel bestrooid met zout, omringd door een geul. De truc was dan ook om de met ijzer beslagen sjoelsteen zo ver mogelijk naar de andere kant te shoolen (nee joh, zo heet dat helemaal niet in het Engels, het heet Shuffleboard), zonder dat die aan de andere kant weer er vanaf viel. Dit was moeilijker dan gedacht, omdat de sjoelstenen een soort van magische antiwrijvingskrachten bezaten, waardoor het ongeveer een half uur duurde totdat Annabelle de partij met 20-15 won. (Gelukkig was de sjoelbak niet zo populair als dat de pooltafel normaal gesproken is. Ik ben daar net zo slecht in, waardoor er meestal een rij muntjes en mensjes ongeduldig staan te wachten totdat Martine eindelijk eens die zwarte bal pot.)

zondag 24 april 2011

Queenstown (1)

In Queenstown hebben mensen die eeuwig de strijd met hun angstgevoelens willen aangaan (zoals ik) de ultieme strijdgrond. Zo is het de eerste plaats waar commercieel werd gebungyjumpt, kan je er skydiven, paragliden, canyoningen, hydrospeeden, raften, downhill mountainbiken, rodelen, en nog tientallen andere dingen doen om je adrenalineniveau op peil te houden.

Ik had mezelf al jaren voorgehouden, dat ik ooit wel zou bungyjumpen, zo lang ik maar aan m'n middel vastgebonden zou worden in plaats van aan m'n voeten. Net voordat ik naar Nieuw-Zeeland ging kwam ik erachter dat zoiets ook daadwerkelijk bestond, in Queenstown dus. De 'freestyle' Ledge Jump is 47 meter hoog en ligt op de top van een berg waar je over het dorp uitkijkt. (Niks in vergelijking met de Nevis Jump, die 132 meter hoog is en waar je uit een gondeltje een ravijn in springt. Ik en mijn angstgevoelens hebben hier dagelijks discussies over. Ik geloof dat we nu de deal hebben dat ik 'm moet doen voordat ik hier vertrek.) Om er te komen moest je de gondel omhoog nemen, en het stelde me gerust dat de gondels op het zuidelijk halfrond ook gewoon Doppelmayr-eitjes zijn, met zelfs dezelfde 'niet je skischoen tussen de deur zetten'-waarschuwing in vier talen.

Anyway, de freestyle bungyjump dus. Omdat je aan je middel vastgesnoerd wordt, kan je heel goed het 'woooo ik kan vliegen' gevoel opwekken door gewoon het huisje uit te rennen, desnoods wapperend met je armen. (Je kan ook Superman nadoen, Matrixmoves maken of in een ballenknijper je indenken dat je een Olympisch zwembad induikt. Met een gewone bungy kan dat allemaal niet omdat je voeten vastgebonden zitten, waardoor de enige mogelijke move de Zelfmoordlemming is.) Nadat mijn hulpje me had ingesnoerd, nam hij me mee naar de rand om me te laten zien waar ik van af ging springen. (Mijn gedachte: “Kut.”) Weer een paar stappen terug in het hokje maakte ik een valse start omdat degene die aftelde heel grappig “1... 2... 5!” zei, en me dat helemaal van m'n apropo bracht. Nadat hij zijn lesje geleerd had en gewoon normaal “1... 2... 3!” zei, ging het wél goed, al dacht ik nog steeds “Kut!”. Na 0,0001 seconde was het over en begon het echt enge gedeelte, het wachten totdat ze me aan hetzelfde touw terug omhoog takelden. Na het bungyjumpen was de lol nog niet over, want boven op de berg hadden ze ook een rodelbaan. Niet een ijzeren zoals in Duinrell, maar een betonnen slingerweg waar je heel gemakkelijk uit de bocht kon vliegen als je je niet aan de aanwijzingen hield. Op een of andere manier waren dat alleen mannen. Compensatiegedrag, vast.

Ik was nog steeds samen met Annabelle, die uiteindelijk ook besloot een bungyjump te doen vanaf de Kawarau-brug, waar het allemaal ooit eens begonnen is. Ik en Tom (de sjieke Edward Cullen look-a-like die uit de bocht gevlogen was bij het rodelen en daar zeer overstuur van was omdat het zijn Goretexjas had beschadigd) gingen mee voor de moral support. Blijkbaar binden ze daar je voeten nog vast op de originele manier: met een handdoek en autogordel. Nog een reden waarom de freestyle beter is.

Na zoveel adrenaline was het tijd voor het volgende Queenstown-icoon: de Fergburger. Een Fergburger is een ultieme staphamburger: als je er een eet voordat je uitgaat is het bijna onmogelijk dronken te worden, en het is de beste optie na je stapavond want de tent is open tot vier uur 's ochtends, en zelfs om acht uur 's avonds smaakt hij al fantastisch goed, moet je nagaan hoe die om twee uur 's nachts zou smaken! Er staat dan ook altijd een rij.

Na een stevige bodem kon er wel wat gedronken worden. Tijdens m'n reis kwam ik steeds mensen tegen die het over 'de theepottenbar' hadden. De World Bar, zoals het bleek te heten, bleek tijdens Happy Hour cocktails voor de belachelijk lage prijs van $8 per pot te schenken. Ook hadden ze een waterpijp, wat een hele belevenis voor de plaatselijke jeugd was, want die hadden er nog nooit een gezien.

"Wat is dat?"
"Een waterpijp."
"Word je daar stoned van?"
"Wat denk je zelf?" "In Nederland soms wel, maar hier niet."
"Wow, mag ik het ook eens proberen?"

Nadat de ze allemaal een trekje van de waterpijp hadden gehad, vertrokken we naar de volgende bar, want het Happy Hour was afgelopen en in de Buffalo Bar kregen we twee-voor-de-prijs-van-een tot twaalf uur. Daar had ik nog een soort van leuke rocker versierd, maar ik had 'm verkeerd verstaan, waarna ie stiekem toch iets minder leuk was:

[...Blablabla, waar kom je vandaan, hoe lang ben je hier al, doe je muts (ja, het was er weer eens een met een muts en baard) eens af want je zou kalend kunnen zijn, blablabla...]
"What do you do?"
"I'm a drummer."
"A drummer, cool! Me too, but not a very good one."
"Not a drummer, a plumber."
"Oh... well I'm not very good at that either."

(Ik discrimineer verder niet hoor. Mocht je nou een hele leuke loodgieter zijn, stuur me gerust een e-mail (met foto). Vooral als je een stoppelbaard hebt en een muts draagt.)

zondag 17 april 2011

Lake Matheson & Wanaka

Een van de grootste voordelen van de Magic bus is dat het je niet alleen naar de plaats van bestemming brengt en daarbij ook nog je overnachting en activiteiten boekt, maar ook nog eens tussenstops maakt op plaatsen die de moeite waard zijn. Op deze dag was dat Lake Matheson, in the middle of nowhere (zoals wel meer plaatsen hier), waar een normale bus dus niks te zoeken heeft. Na een korte wandeling kwamen we uit bij het beste uitzicht dat ik tot nu toe heb gezien. Frisse ochtendlucht, zon, besneeuwde toppen, 100% Bob Ross. Ik ga er verder geen woorden aan vuil maken, kijk maar gewoon naar de foto (klik voor groter).



Een paar uur verder met de bus, kwamen we in Wanaka aan. In de winter is het een skidorp (al ligt het, net zoals andere skidorpen in Nieuw-Zeeland, niet direct aan de pistes) en in de zomer een waterskidorp. In de herfst is het niet zo veel. Toch wisten Annabelle en ik ons een middag goed te vermaken, met dank aan Puzzling World (is wat de naam doet vermoeden), en dan vooral het doolhof ervan. Het doel was de vier torens en dan de uitgang te vinden. De gemiddelde tijd dat men in het doolhof doorbrengt was een uur en de gemiddelde afgelegde afstand vijf kilometer(!), aldus het infobord. Een uur en lamme voeten later konden we dat beamen: we hadden alle torens gevonden, maar konden de uitgang niet vinden. Op een gegeven moment waren we er zo klaar mee dat we via de nooduitgang naar buiten zijn ontsnapt. De rest van Puzzling World bestond uit niet zo boeiende hologrammen, werken van Escher (uiteraard) en een kamer die zo gebouwd was dat je evenwichtsorgaan er helemaal van in de stress raakte.

Nadat we helemaal gaargepuzzeld waren, hadden we het plan naar de bioscoop te gaan. Die scheen namelijk helemaal hip te zijn met luie banken in plaats van bioscoopstoelen en versgebakken koekjes en pizza in plaats van popcorn. Helaas was er een Rainbow Warrior-filmfestival aan de gang, met films over de verwoesting van het regenwoud en de walvisjacht. Nou vind ik dat best interessant, maar niet als ik op vakantie ben. (En er geld voor moet betalen. Ik betaal alleen geld voor activiteiten waar ik me beter van ga voelen. Dit soort dingen bewaar ik liever voor een regenachtige dinsdagavond in November op Nederland 3.) In plaats van de bioscoop kwamen we terecht in een onverwachts hip eetcafé voor zo'n klein plaatsje: er waren zelfs mannen met skinny jeans!

De volgende ochtend was het reden voor een klein persoonlijk feestje: de resultaten van mijn longröntgen en bloedtest die ik had moeten ondergaan voor de aanvraag van mijn Working Holiday Visum waren binnen en ik was helemaal gezond! (Goh, geen tuberculose, wat een verrassing. Maar toch fijn om te weten.) Ook bleek dat mijn beslissing om alle resultaten in een online database te laten zetten (beetje nieuw nog in Nieuw-Zeeland), in plaats van het op de papieren manier te laten doen, direct zijn vruchten afwierp: een half uur nadat ik mijn uitslag ontving was mijn medische verklaring ook door de immigratiedienst goedgekeurd.

vrijdag 15 april 2011

Franz Josef

Weer een dag verder mochten we naar Franz Josef (dat is een plaatsnaam, niet iemand die ik Londen heb leren kennen, ik zou het ook een goede naam voor een hele chagrijnige kat vinden), waar het ruige Nieuw-Zeeland dan eindelijk ging beginnen. Franzie J. is vooral interessant vanwege de gletsjer die in zijn achtertuin ligt, het dorp zelf bestaat uit twee straten. Omdat het m'n verjaardag was (bedankt iedereen die eraan gedacht had!) mocht ik van mezelf de veel te dure heli-hike doen. Je zou dan met een helikopter bijna bovenaan de gletsjer afgezet worden waar je dan twee uur zou rondbanjeren. Zou inderdaad, want in Franz is het 220 dagen per jaar slecht weer, en zo ook op deze dag. De heli kwam dus niet in actie en was het beste alternatief een hike vanaf de onderkant van de gletjser, iets minder spectaculair, maar zeker ook de moeite waard. Het enige waar ik niet zo blij mee was, was de gids:

“Hey Justin, hoe oud is de gletsjer?”
“Dat ligt eraan hoe oud je denkt dat de aarde is. Maar de algemene consensus is 7000 jaar.”
“Godverdomme, achterlijke Christen-Amerikaan! Ik vroeg je niet naar je eigen mening, ik vroeg je hoe oud die gletsjer is. Jezus Christus!”
“Oh.” En tegen mijn reisbuddy Annabelle: “Zei ie dat nou echt? Ik vraag het straks wel even aan iemand anders.”

Later werd onze grote groep in kleinere groepjes opgedeeld en kregen we een nieuwe gids. Hij was piepjong en nog nooit Nieuw-Zeeland uitgeweest, maar hij vertelde ons wel heel trots dat hij een paar maanden geleden wel helemaal naar Wellington was geweest. En naar Queenstown!

“Hey Ben, hoe oud is de gletsjer?”
“Dat ligt eraan hoe je er naar kijkt...”
*Zucht*
“...de sneeuw op de gletsjer zelf doet er zo'n 300 jaar over om van de top naar de voet te komen. Maar de gletsjer zelf is zo'n 25.000 jaar oud.”
“Cool Ben, bedankt!”

Na de wandeling over het ijs en de bijna net zo lange wandeling terug naar het dorp, was het tijd voor avondeten én drankjes, want ik had zoveel geld bespaard door niet te helihiken, dat er wel een dinertje vanaf kon voor m'n verjaardag. Niet dat ik me heel jarig voelde, want ik ben normaal gesproken niet jarig in de herfst, maar ik had ondertussen genoeg reisvrienden gemaakt (drie Nederlanders, een Australiër die heel erg op Robert Pattinson leek en mijn ondertussen vaste reis- en activiteitenmaatje Annabelle) dat ik er in ieder geval een gezellige avond van kon maken. Eén van hen had het in haar hoofd gehaald om Happy Birthday te laten draaien (inclusief meezingende obers) en me een verjaardagscake te geven, maar gelukkig had de rest van het restaurant in ieder geval niet de neiging om mee te zingen.

woensdag 13 april 2011

Westcoast (Picton - Nelson - Abel Tasman - Greymouth)

Na vier weken op het Noordereiland, was het eindelijk tijd om aan het echte werk op het Zuidereiland te beginnen. Volgens de reizigers die ik gesproken had, was het Zuidereiland nog tien keer mooier dan het Noordereiland, dus dat beloofde wat. Na drie uur kwam de boot uit Wellington aan in Picton. Behalve een ferryterminal heeft Picton niet zo veel, dus na een gezellige avond met vier Nederlandse meiden in de hostelkeuken, was het de volgende dag tijd om te vertrekken naar Nelson, waar dan wel wat te doen scheen te zijn.

Na wat internetonderzoek bleek Magic toch weer de beste optie te zijn, al bleek de eerste chauffeur een beetje irritant te zijn omdat ie me perse in een ander hostel wilde boeken dan degene die ik uitgekozen had. Waarom weet ik niet precies, maar uiteindelijk zette hij me toch af bij Accents on the Park in Nelson. Daar was het direct een feest van herkenning met driedubbele stapelbedden in de dorm, iets wat ik sinds London Backpackers nergens anders gezien had. Het feest van herkenning ging nog even door toen ik het volgende gesprek in de keuken had:
“Hee, ben je ook Nederlands?”
“Ja, oh jij ook?”
“Waar kom je vandaan?”
“Amsterdam.”
“Oh, daar heb ik ook gewoond en gestudeerd.”
“Oh, ik ook alleen tijdens m'n studeren hoor. Ik kom eigenlijk uit Den Haag.”
“Ik ook, nou ja, Wassenaar.”
“No way! Ik ook!”
Uiteraard werd het uur daarna doorgebracht met het uitpluizen van gezamenlijke kennissen en of we nou wel of niet tegelijk op het Rijnlands hadden gezeten.

De volgende ochtend was het (alweer) vroeg opstaan, omdat er een dagtrip naar Abel Tasman National Park stond gepland. Om zeven uur zat ik in de bus, half tien op de boot en om kwart over tien op het wandelpad dat ons de rest van de dag zou bezig houden. Alhoewel de Kiwi's vanaf dat ik Nieuw-Zeeland ben constant klaagden over 'koud' en 'herfst', kon het weer op geen enkele manier beter zijn; twintig graden en strakblauw. (Schijnbaar heeft dit gedeelte van het land ook het meeste zonuren, en wordt het er in de winter ook niet echt kouder dan 15 graden. Wat nou winter.) Abel Tasman is nog niet zo ruig als de rest van het Zuidereiland en na 13 kilometer van gouden stranden en knalblauwe zee kon Abeltje ook weer van de to-do-list afgestreept worden.

Omdat de Magic-bus Greymouth als verplichte stop had, moesten we maar zien een avond daar door te brengen. Hoewel het de grootste stad van de westkust is (wel 13.000 inwoners), was er echt bar weinig te doen. Het enige wat nog soort van interessant was, was de tour door de Monteith's-brouwerij, en dat was vooral omdat de halve bus erheen ging en er ook avondeten bij in zat. Niet zozeer de tour zelf, want die werd namelijk geleid door een meneer die klonk alsof hij een onzichtbare autocue bij zich had. Gelukkig was het bier prima, het gezelschap leuk en het eten erg goed.